9. okt, 2013

Kind?!

Je brengt je kind weg, naar het vliegveld. Onderweg is het stil. Je kijkt naar de weg, je staart voor je uit. Hij kijkt voor zich uit. Je herinnert je jaren terug, decennia. Je moest weg, je moest vluchten. Hij lag te slapen. Bij het wakker worden zocht hij je. Je was er niet. Een uur later ook niet. Een dag later ook niet. Hij kon het niet begrepen. Een week volgde, een maand en maanden. Je kwam niet terug. Hij zag andere vaders behalve zijn eigen vader. Hij kreeg snoep van andere vaders maar weigerde aan te nemen. Hij wilde van eigen vader. Maanden later stond hij op Schiphol, een kind van bijna vijf jaar. Zijn moeder vroeg: ‘kijk maar rond of je je vader kunt zien?’ Hij keek maar hij zag zijn vader niet. Weer niet. Hij zager weer andere vaders, niet de zijne. Die dag verloor hij weer de hoop die even de kop had gestoken. Hij sliep in een kamer bij vreemde mensen. In de ochtend deed hij zijn ogen open. En daar zat zijn vader. Stom verbaasd. Zo simpel kon het ook, dacht hij misschien.
Het verdwijnen van de vader was een angst geworden, een trauma. Elke dag als je weg was had hij de angst. De angst dat zijn vader niet terug zou keren. En zijn vader moest af en toe weg. De angst groeide mee. Hij raakte gewend, aan het verdwijnen en terug keren. Dagelijkse heen en weer. De school nam zijn aandacht maar de angst bleef.
Schiphol, weer Schiphol was het toneel van een afscheid, een reis naar het Midden-Oosten die langer ging duren dan de dagelijkse verdwijning, het dagelijkse weggaan. Je zag de angst in zijn ogen. Toch moest je gaan.
Onderweg naar het vliegveld komen die herinneringen weer terug. Deze keer ga jij niet weg, hij wel. Je zou hem over een paar dagen weer zien. Maar die afscheid, die klote afscheid weet niet wat hij veroorzaakt.
Je stapt uit de auto. Hij stapt uit de auto. Je geeft een knuffel, een kus en een stevige omhelzing. Hij verdwijnt in de massa en jij rijdt terug, dezelfde weg. Je staart voor je uit. De uitgestrekte zoutvelden, de flamenco’s en de zee die nog niet helemaal wakker zijn laten je voorbijgaan en leggen geen stro in de weg. Je herinnert je de voorbij gegane week. Je ziet het strand. Samen in de zee, samen tegen de golven. Samen in het zand. Je ziet zijn grijze haren, neusharen die zich uitstrekken en je beseft dat hij geen baby meer is. Je beseft dat je kind geen kind is. Maar waarom dat gevoel?
Je rijdt door de stad, steeg in en steeg uit. Langs de boulevard en weer de starten in en uit. Het gevoel verdwijnt niet.
Je had hem ooit verlaten en dat heeft je leven getekend.
Je verlaat hem weer. Hij is je baby. Een baby met roze bollige wangen. Je mist de baby! Je wil de tijd terugdraaien maar je vergist je. De tijd bestaat niet en als hij zou bestaan kan je hem niet terugdraaien, nooit!