20. dec, 2013

Morsi en Turkije

Tegen het einde van gistermiddag 19 december, toen ik op de wegenwacht stond te wachten, ging mijn telefoon af. Het was een geheimnummer en ik ging er vanuit dat de wegenwacht was. Ik nam op en hoorde een vermoeide mannenstem die in het Nederlands, met een zwaar accent, zei of hij met de juiste persoon verbonden was. Ik vroeg wie hij was. Hij zei niet direct wie hij was maar zei dat hij mijn column met de titel Morsi en Rutte had gelezen en hij aan de ene kant blij was omdat hij in de aandacht van het Nederlands publiek kwam maar aan de andere kan was hij een beetje teleurgesteld over mijn interpretatie van de foto van Onno Hoes. En hij zei dat hij elke dag, ondanks de ellende de Nederlandse krant doorneemt en dat ik inderdaad een goede indruk van zijn situatie gaf. Hij verzocht me met, een brok in zijn stem, om te blijven schrijven over zijn situatie. Dat ik alles uit mijn bolle hoofd verzon maakte hem niets uit. Ik zag de wagen van de wegenwacht arriveren en vroeg Morsi of ik hem later kon bellen. Hij zei dat hij me zou bellen en smeekte bijna om hem niet te vergeten. Ik hing op en voelde apenrots van meneer Morsi op mijn schouder zitten, als een onverzettelijke berg.
De wegenwacht concentreerde dat hij de auto naar een garage ging slepen. Ik zag hem mijn lieve auto klaar maken voor wegsleep. Terwijl hij bezig was kwamen flarden van mijn belevenissen naar boven. De vakanties naar zuid Frankrijk, naar Spanje, naar Italië en de rest van Europa. De ruzies van de kinderen op de achterbak. De angst en het klagen van mijn vrouw als ik te hard reed. De jarenlange ritten tussen Amsterdam en Den Daag. De kinderstoel, de bijrijder stoel en de plaats van Ozzy. Alles leek heel ver weg maar dwong zich in mijn binnenste. Herinneringen boorden zich diep alsof ze naar water groeven in een woestijn. De brok die de keel van Morsi even eerder liet trillen verplaatste zich in mijn keel. 
De wegenwacht zag het en bood me aan me thuis te brengen, na het afleveren van de auto bij de garage. 
Morsi's apenrots bleef op mijn rechter schouder drukken. Op mijn linkerschouder bleef, de Engels des doods die ziel van mijn auto omhoog wilde trekken, in mijn zenuwen prikken. 
En vroeg in de ochtend lag de krant op de deurmat. Ik wilde het oprapen maar de krant was zwaar, loodzwaar. Ik deed het licht aan om te kijken wat er aan de hand was, waarom de krant zo zwaar was. Ik schrok van het gezicht op de voorpagina, het gezicht van de moordenaar Siert Bruins. Hij is nu 92 jaar oud en hoorde gister dat hij tot levenslang veroordeeld werd. Ach, maar die man was al in 1949 ter dood veroordeeld. Hij weet weer hoe hij gaat ontsnappen.
Wat zou Morsi denken als hij vanmorgen vroeg ook de krant leest en het gezicht van de moordenaar die bijna zeventig jaar geleden een Nederlandse verzetsman doodde. 
Hij zou in ieder geval verbaasd zijn over de doorzettingsvermogen van de mensen die Bruins willen laten berechten en zal hopen dat de Egyptenaren die eigenschap niet moeten bezitten. Daarnaast zal hij nadenken, daar in de gevangenis heeft hij alle tijd voor, over zijn eigen daden die tot bepaalde moorden hebben geleid. Misschien probeert hij de zaken te relativeren. 
Ik kan me wel voorstellen dat Morsi de telefoon neemt en met Turkije belt. Wie zou hij gaan bellen? Wie mag hij gaan bellen? Wie was zijn contactpersoon? Gaat hij Gul bellen, de intelligente president zonder macht. Zou hij premier Erdogan bellen, de man die met de ijzeren vuist, van zijn vrouw, regeert? Of toch kiest hij voor Gulen, de geestelijke islamitische en Turks nationalistische filosoof die miljoenen aanhangers heeft en de Turkse justitie, de Turkse politie en de Turkse geheime diensten vanuit zijn kamer in Amerika aanstuurt?