6. jan, 2015

Er loopt een schreeuwende man onder het viaduct

Het is een vroege avond. De linzensoep, de aardappelen, het toetje en de thee zijn bezig zich, in mijn maag, nuttig te maken en vragen om een wandeling. Mijn schoenen staan klaar voor een ommetje en salueren vrolijk. De hond laat me, gelaten, zijn tuig vastbinden alsof hij zegt: laat me met rust. Voor de zekerheid neem ik mijn baret en handschoenen mee. Ik steek ze in de grote zakken van mijn jas. Het is donker. De maan, die aan zijn terugval begon, is nog niet wakker. De hond en ik, gebonden door de tuig, lopen de brug over, langs het fietspad en bij de theekruising blijft hij staan. Ik kijk achterom en zie hem aan een lantarenpaal snuffelen. Ik geef hem de tijd. Ook de hond als je een vinger geeft wil hij de hele hand nemen. Ik trek aan zijn tuig, strak. Hij loop zonder morren. We gaan voorbij de bejaarden woningen waartegenover de basisschool zich in stilte houdt. Ik kijk omhoog naar het raam van een bejaarde die altijd voor het raam staat te staren alsof hij op zijn geliefde wacht. Hij heeft altijd een das om en een colbert. Ik zie hem niet staan. In zijn woning heerst het duister. Onder het viaduct liggen glasscherven, grote glasscherven. We lopen er omheen. Het water zingt, melancholisch, zijn slaaplied. De bomen huilen niet maar proberen minder wind te vangen. Een scooter scheurt voorbij. De hond blijft bij een struik staan ruiken. Ik geef hem de tijd. De kou bijt in mijn handen. Mijn voorhoofd houdt de rug recht maar mijn neus dreigt te lopen. We lopen langs het stadhuis. Er branden lichten maar ik zie geen leven en geen beweging binnen. Midden op de weg staat een man met een sporttas aan zijn schouder een maakt foto's met zijn smartphone. We lopen voorbij de man en zijn tas. Ik krijg de smaak te pakken om langer wil te lopen. Aanvankelijk was de bedoeling een kort ommetjes te doen om de hond uit te laten.

We passeren het lege parkeerterrein. Onder een viaduct loopt een man onze richting om. Hij kijkt strak voor zich uit. Ineens schreeuwt hij heel hard, een woede uitbarsting. Aan zijn gezicht zie ik een vulkaan, een oerkracht die ontembaar kan zijn. Mijn hondje schrikt en probeert zich uit de voeten te maken. Mijn lichaam is allert. Ik kijk naar de man maar deze blijft in zijn interne gevecht gezonken, in zijn woedende wereld en loopt, met zijn vurige blik, vooruit. Ik besluit niet verder te gaan maar de man op afstand te gaan volgen. Ik denk aan wijlen Els Borst die zou een zulke figuur aan de deur hebben gehad waarna een dodelijke worsteling plaatsvond. 

Mijn hond vindt het niet fijn achter de agressieve man te lopen maat hij heeft geen keus. Zijn tuig is vast in mijn hand. De man schreeuwt weer heel hard bij het passeren van een flat waaronder een sportschool staat. Ik blijf op een veilig afstand. De man verdwijnt in het gebied waar de sportparken zich bevinden. Hij verdwijnt in de donkerte. Ik krijg de gedachte om de politie te bellen maar zie er van af. Ik weet niet of de politie mijn melding serieus zou nemen. Ik weet ook niet of de man iemand iets aan zou doen. Misschien vecht hij alleen in zichzelf. En er zijn er zovelen die een gevecht in zichzelf voeren maar niet hardop schreeuwen. 

Met een nare smaak loop ik richting mijn huis. Dichtbij huis gaat de staart van de hond weer omhoog. Zijn oren strak en allert. Het lijkt of hij op twee poten wil lopen met een rechte rug. Zijn blik gericht naar de hemel waar de maan begint te schijnen.