3. jun, 2015

Gedachten in de stoel van de tandarts

Achter de balie zit een jonge vrouw met grote groene ogen en een paars overhemd. Ik groet. Ze groet terug terwijl ze in de computer kijkt en wil bevestigd krijgen dat ik dezelfde persoon ben die in haar computer staat. Ze staat op, loopt om de balie heen, geeft me een ferme hand en wijst me de weg naar de behandelkamer waar de ligstoel zijn handen, als een sadist voor hij aan de slag gaat, wrijft. De stoel die lekker zacht er uit ziet en de meeste ruimte in beslag neemt maakt me zenuwachtig. De kauwgum in mijn mond raakt in paniek en wil weg. Ik had mijn tanden gepoetst en een kauwgum genomen. Ik haal mijn kauwgum uit mijn mond en zoek een papieren zakdoekje. De jonge vrouw die inmiddels vertelt heeft dat ze de (vervangende) tandarts is vraagt wat zoek ik. Ik zeg, papieren zakdoekje. Mijn kauwgum verdwijnt voor goed in de prullenbak en ik ga zitten, eigenlijk half-liggen. De rechter been wil over de linkerbeen en anders om. Ik kijk naar de punten van mijn schoenen die blijven wiebelen. De jonge arts met grote groene ogen gaat naast me op een kurk zitten en kijkt op me neer, in de letterlijke zin. Ik denk niet aan het liedje:'Er is lente in de ogen van de tandarts assistente.' De tandarts assistente komt binnen. Ze is ook jong, misschien een jaar ouder dan de tandarts. De tandarts vraagt waarom ik had gebeld en waarom ik daar lig. Door de zenuwen heen vertel ik wat aan de hand is. Ze stelt nog een paar vragen, misschien om me op mijn gemak te stellen want ze kan gewoon kijken en zien wat er werkelijk aan de hand is. Ze bevestigt een kapotte vulling van een kies achterin en legt uit dat ze de vulling gaat vervangen. Ze stelt me voor de keus: mét of zonder verdoving. Ik zeg dat ik geen held ben maar kies toch voor de tweede want ik heb geen zin om de Est van de dag doorbrengen met een hangende wang en een lip die de slijm niet vast kan houden. Ze biedt me de mogelijkheid, wanneer ik de pijn niet verder verdraag, mijn linkervinger op moet steken. Ik vraag waarom niet de rechtervinger. Ze zegt anders raak ik haar werkende hand die in mijn mond draait.
De twee jonge vrouwen gaan het werk. Ik krijg een rubberdoekje in en over mijn mond. Ze proberen er een gat in maken en de kies te isoleren. Dat gaat niet soepel. Ze wisselen van positie en wordt gehijgd. Ik denk aan de tandarts en zijn assistente in Bagdad in de lente van 1980. Mijn verstandskies moest eruit. Maar die was taai. Zo taai dat een deel van de wortel nog diep zat. Om die wortel eruit te trekken moest de tandarts met zijn knieën op mijn dij gaan staan. Het uittrekken van mijn kies duurde veertig minuten. Toen uit getrokken werd kwam ook de inhoud van mijn maag naar buiten, als een vulkaanerosie. Al het kebab, brood en rijst die ik gegeten had verdween in het kommetje van de tandarts.
De jonge tandarts met de grote groene ogen begint te boren. Ik voel pijn. Ik neem me voor niet aan de pijn toe te geven en aan iets anders te denken, iets die de pijn kan verzachten. Ik denk wederom niet aan de lente in de ogen van de etcetera... maar aan een foto van een Koerdische strijder, een Peshmerga die zit gedwongen op zijn knieën op de grond. Achter hem staat een gemaskerde ISIS beul met een dolk. De Peshmerga kijkt kalm met een opgeheven hoofd, onbuigzaamheid in zijn blik. Ik heb de onthoofding niet willen zien maar elke keer als de tandarts de zenuwen in mijn kiest raakt en de pijn mij bijt voel ik de dolk diep in de keel van de Peshmerga en schaam me voor mijn kleine pijn.