26. feb, 2016

Het boek lag niet in de boekenwinkels maar bij de geheime dienst

Je bevindt je meteen in een andere wereld. In het vliegtuig is sowieso een andere wereld maar daar gaat het niet om. Ik zie de Oostenrijkse stewardessen met hun knalrode kostuums. De glimlach en de beleefdheid die ze hebben is anders dan die van de afgelopen viertien dagen en dertien nachten. De wereld van valse beleefdheden is achter de rug. De beste vrienden zeggen tegen elkaar 'meester', 'mijnheer' of 'doktor'. En dat is geen grap. Bijna elke zin begint met een van die woorden. De wereld van niet in de ogen kijken tijdens het handenschudden. De wereld van (meestal) de ogen mijden tijdens gesprekken bevalt me niet. Toch genoot ik in de afgelopen tijd. Ik heb, ondanks de omstandigheden, erg veel gelachen. Ik heb bijgetankt. Ik voelde me niet eenzaam, althans de eenzaamheid was van een ander soort, ene die ik in Europa niet beleef.
Ik schud handen. Ik kijk naar gezichten en probeer de ogen te vangen. De mannen waarvan de meeste de sporen van de tijd duidelijk te zien zijn in de gleuven van hun gezichten zijn hartelijk. Ik hoor de ene zeggen of ik hem herken 'weet je nog in 1974 hebben we elkaar op het schoolplein ontmoet'. De ander zegt 'ik speelde als figurant mee in je toneelstuk in 1978'. Ik kijk naar de gezichten maar herken niets, de meeste niet maar zet een glimlach op en knik ook uit beleefdheid. Ik heb geen zin mensen te beledigen. Althans ben ik bang dat ze misschien het ervaren als afwijzing. Bijna iedereen heeft een dikke buik, een snor en de meesten hebben de haren zwart geverfd. De uitgroei is bij sommigen duidelijk en de kaalheid laat anderen in de steek. Tussen die dikke buiken ben ik "slank".
Twee nachten breng ik in de stad waar mijn geboortedorp erbij hoort. De eerste avond ontmoet ik twee van de beste dichters van Koerdistan. Het zijn twee oude vrienden. We halen herinneringen aan de tijd toen we in Bagdad waren, toen we in dronkenschap gedichten aan elkaar voordroegen. In die tijd waren vele obers jonge Yezidie-mannen die ons niet wilden verraden. In elke bar zat een of twee geheime agenten die de mensen afluisterden. Mijn beste bevriende dichter herinnert zich een van onze ontmoetingen waar hij een gedicht hartstochtelijk voordroeg en een geheimagent naar ons tafel kwam en wilde weten waar het over ging. De geheimagent was Arabier en kon geen Koerdisch verstaan. Ik zou tekeer tegen hem zijn gegaan en zou gezegd hebben dat ik bij de staatsomroep werkte. De medewerkers van de staatsomroep zouden belangrijke leden zijn van de partij van Saddam. Dat was ik zeker niet. Mijn bevriende dichter is nog steeds onder de indruk van mijn "kordate" optreden. Ik zelf kan me niets van dat incident herinneren maar het kan kloppen want dat deed ik regelmatig met alle risico's van dien, dat ik een keer in de gevangenis zou belanden. Ach ja, als je jong bent, idealen hebt en dronken ben kan je je veel permitteren.
De avond erna, in de gezelschap van schrijvers vertelt een dichter dat een familielid van hem die meedeed aan de Koerdische opstand in maar 1991 toen ze het beruchte gebouw van de geheime dienst van Saddam Hussein hadden bevrijd dat er stapels van mijn boek, een toneelstuk dat ik in 1979 in eigenbeheer had uitgegeven, daar lag. De bevreesde geheime dienst had alle exemplaren van mijn boek in beslag genomen en daar opgeslagen.
Als ik dit verhaal hoor voel ik mijn huid allert worden en er een siddering door me heen gaat. Een andere schrijver zegt:'je hebt ons toen tot iets aangezet en bent gevlucht. Je moet gewoon terugkomen.'
Ik weet niet of ik langer dan viertien dagen daar kan blijven. Ik heb ze in ieder geval een opdracht gegeven: 'valse beleefdheden vaarwel zeggen'.