5. jun, 2016

Smeerlappen en smeermatrassen, deel 1

Zes uur. Zondagochtend. De zon is wakker, net als ik. Misschien iets te fris of te vroeg voor mijn ochtendwandeling. De tijd rekt zichzelf uit en voor ik het weet is hij ruim een uur verder. De tijd loopt simultaan, thuis en daarbuiten. Gekleed met een T-shirt, een korte broek en felblauwe sportschoenen stap ik de deur uit. Op de brug voelt de zon fijn. Ik loop terug. De zonnebril springt op mijn neus om later de felheid van het licht te temmen. Het fietspad ligt in de schaduw. De wind daar zwaait de scepter. Ik loop hard. Bij het kanaal hijg ik en neem een slok water. Als ik rechts ga en de dagelijkse route kies heb ik de wind tegen. De wind die vitaal en fris is. Ik ga met de wind mee. Hij blaast in mijn rug. De begraafplaats die drie jaar geleden een facelift kreeg fluistert of ik het nog wist dat ik precies tien jaar geleden hem stoorde in zijn rust, midden in de nacht. Ik krijg meteen spijt dat ik de andere kant niet ben opgegaan, de winderige kant met de route langs golfbanen, boerderijen en vele dieren. De route met koeien, paarden, eenden en een eenzame grote witte gans.
Ik kijk naar de begraafplaats en zeg: 'weet je als je ook veel bezoek zou krijgen en geliefd was had je misschien mij in deze ochtend niet had gestoord. Als je populair was als dansfestivals oorden was je nog in roes en mij niet op deze vroege zondagochtend aan iets herinnert dat ik het helemaal niet leuk vind. Bovendien, ik heb je niet gestoord. Ik was bezig met filmopnames en je wekte graag mee. Maar wat kon ik er aan doen dat een gek de politie moest bellen omdat de spotlichten zijn overleden dochter zou storen. Misschien had zijn dochter en andere bewoners van de plaats gezellig met mij en mijn crew.'
Mijn gedachten springen, ineens, diep terug in de geschiedenis. Ze springen naar dezelfde datum in 1967. Ik was toen puber. Ik was, in Bagdad, pizza aan het verkopen toen er paniek brak. De oorlog was begonnen, de Zesdaagse oorlog zoals Israël dat noemt. Binnen enkele minuten verkocht ik alles wat ik had waar ik normaliter een lange dag overdeed. De oorlog was ver weg, duizenden kilometer maar de angst was groot en mensen gingen hamsteren. Daarna hoopte ik dat Israël wat vaker ging aanvallen zodat ik meer pizza's verkocht. Later kreeg ik er spijt van die gedachte en ik schaamde me ervoor.
De twee herinneringen zorgen voor een droge keel. Ik neem een slok water en besluit geen herinnering meer toe te laten. Makkelijk gezegd dan gedaan. Ik steek de brug over, naar de zonnige kant. Bij de kinderboerderij is het muisstil. Een visser gooit zijn hengel in het water de anderen zitten als mummies, bewegingloos voor zich uit te staren.
Boven op de kleine helling zie ik een vrouwelijke gestalte met een lange oranje jas. Ik denk: 'dat moet een reclamebord zijn van het café (daar opdezelfde hoogte staat een café). Als ik de gestalte nader zie ik twee echte "gebruinde" benen onder de jas uitsteken. Ik hoor zacht geklaag, eigenlijk gehuil. Als ik de gestalte passeer zie ik een jonge vrouw met gitzwarte haren en volle droge lippen te telefoneren. De oranje jas is een badjas. Waarom staat ze op straat te bellen, zacht huilen? Ik haal mijn schouders op en loop verder, langs een park. Ik zie een korte dikke vrouw, net geen lilliputter, haar fiets met een hand vasthouden en met de andere hand iets van de struiken snoeien. Ze stapt, als een man, op de fiets maar stapt meteen weer af en kijkt naar de struiken om weer op de fiets te springen en een helling opgaan. Ik wil zeggen 'niet doen mevrouw, je redt het niet met zo'n korte aanloop en je korte beentjes.' Ze valt bijna maar houdt zich toch staande. Ze duwt haar fiets verder en kijkt naar een bruine man met een pet. De man zit, in het gras, op de kleine helling. Ik kijk naar de man. Hij praat zacht in de telefoon. Ik vermoed dat hij met de vrouw met oranje badjas aan het bellen is. Ik passeer dus een levende liefdesaffaire met een vleugje verdriet, passie en misschien ook bedrog. Ik blijf niet lang stil staan bij die gedachte en probeer mijn vermoedens onder een kritisch licht te plaatsen.
Aan de linkerzijde van het pad, aan het water dus, zit een jongeman met een hond. De hond kijkt naar me alsof hij hulp wil roepen. De man rookt. Als ik goedemorgen zeg antwoordt hij met hetzelfde woord maar aan zijn toon hoor ik duidelijk dat hij een homoseksueel is.