7. jan, 2015

Positieve instelling...

De fietsbanden zijn zacht. De pomp ligt in het donker. Als beide banden hard zijn ben ik bezweet. Ik zet de fluctuerende ligtjes aan, een witte en een rode. Na vijf meter fietsen keer ik terug en controleer of ik de deur op slot heb. Ja, dat heb ik. Het heeft met de menselijke genen te maken, het automatische waardoor je niet weet wat je deed. Mijn vader moest een keertje midden in de nacht tien kilometer gaan lopen om te controleren of hij de deur van zijn winkel dicht had. Hij had blijkbaar slecht gedroomd. De vorst heeft het gras te pakken. Het gras is stijf van verlatenheid. Op de fietspadden, langs het kanaal, ligt hier en daar een handschoen. De ene ligt op de rug en de ander op de palm. De vorst tracht mijn natte haren in beslag te nemen. Dat lukt hem eindelijk niet. De tijd die in de ochtend sneller loopt dan later heeft vanochtend een behoorlijke haast. De stress probeert mij in zijn macht te krijgen. Ik weiger en fiets rustiger. Om de stress te plagen fiets ik via een omweg, een langere weg en probeer te geniet van het fietsen. De bomen groeten me, het park en het kanaal doen het zelfde maar wel met een knipoog. Ik word ingehaald door de fietsers die zich opgejaagd voelen door de stres. Schouders ophalen en relativeren doen goede zaken, zijn fijne oefening in de ochtend. In de kou, de donkerte en de wind die aan mijn gezicht likt denk ik terug aan een jaar geleden. Ik denk elke dag aan of er een bepaalde gebeurtenis op die dag plaats heeft gevonden. Daarvoor heb ik geen agenda nodig. Belangrijke gebeurtenissen staan gegrift in mijn geest. En vandaag, een jaar geleden, deed ik iets wat ik niet had moeten doen. Het was de stres die me opjoeg. En stres is een kwaal die alleen ziektes die je van binnenin kunnen opvreten, veroorzaken. 

Gisteren had ik mijn laatste lunchwandeling in Amsterdam gedaan, hierover zal ik misschien de komende dagen mijn column besteden. En vanaf nu Den Haag. Eigenlijk heb ik niets meer met den haag waar ik zestien jaar had gewerkt maar ik ga me open stellen om van den haag te gaan houden. Ik wil de komende jaren met plezier er heen te gaan. De eerste step is gezet. Ik geniet van de fietstocht, van het varen met de pont van het lopen door het centraal station van het wachten op de trein en van de mensen in de trein. De mens die een deel is geworden van zijn smartphone. Ik voer een gesprek met de gratis uitgereikte kranten die zich stapelen op elkaar en schreeuwen voor een aanraking. Helaas blijven de meeste schreeuwen zonder gehoord te worden.

En straks zal ik trachten verliefd te worden op mijn werkplek. Ik ga aan nieuwe projecten werken en een lunchroute uitproberen. Den Haag maak je borst maar nat...

6. jan, 2015

Er loopt een schreeuwende man onder het viaduct

Het is een vroege avond. De linzensoep, de aardappelen, het toetje en de thee zijn bezig zich, in mijn maag, nuttig te maken en vragen om een wandeling. Mijn schoenen staan klaar voor een ommetje en salueren vrolijk. De hond laat me, gelaten, zijn tuig vastbinden alsof hij zegt: laat me met rust. Voor de zekerheid neem ik mijn baret en handschoenen mee. Ik steek ze in de grote zakken van mijn jas. Het is donker. De maan, die aan zijn terugval begon, is nog niet wakker. De hond en ik, gebonden door de tuig, lopen de brug over, langs het fietspad en bij de theekruising blijft hij staan. Ik kijk achterom en zie hem aan een lantarenpaal snuffelen. Ik geef hem de tijd. Ook de hond als je een vinger geeft wil hij de hele hand nemen. Ik trek aan zijn tuig, strak. Hij loop zonder morren. We gaan voorbij de bejaarden woningen waartegenover de basisschool zich in stilte houdt. Ik kijk omhoog naar het raam van een bejaarde die altijd voor het raam staat te staren alsof hij op zijn geliefde wacht. Hij heeft altijd een das om en een colbert. Ik zie hem niet staan. In zijn woning heerst het duister. Onder het viaduct liggen glasscherven, grote glasscherven. We lopen er omheen. Het water zingt, melancholisch, zijn slaaplied. De bomen huilen niet maar proberen minder wind te vangen. Een scooter scheurt voorbij. De hond blijft bij een struik staan ruiken. Ik geef hem de tijd. De kou bijt in mijn handen. Mijn voorhoofd houdt de rug recht maar mijn neus dreigt te lopen. We lopen langs het stadhuis. Er branden lichten maar ik zie geen leven en geen beweging binnen. Midden op de weg staat een man met een sporttas aan zijn schouder een maakt foto's met zijn smartphone. We lopen voorbij de man en zijn tas. Ik krijg de smaak te pakken om langer wil te lopen. Aanvankelijk was de bedoeling een kort ommetjes te doen om de hond uit te laten.

We passeren het lege parkeerterrein. Onder een viaduct loopt een man onze richting om. Hij kijkt strak voor zich uit. Ineens schreeuwt hij heel hard, een woede uitbarsting. Aan zijn gezicht zie ik een vulkaan, een oerkracht die ontembaar kan zijn. Mijn hondje schrikt en probeert zich uit de voeten te maken. Mijn lichaam is allert. Ik kijk naar de man maar deze blijft in zijn interne gevecht gezonken, in zijn woedende wereld en loopt, met zijn vurige blik, vooruit. Ik besluit niet verder te gaan maar de man op afstand te gaan volgen. Ik denk aan wijlen Els Borst die zou een zulke figuur aan de deur hebben gehad waarna een dodelijke worsteling plaatsvond. 

Mijn hond vindt het niet fijn achter de agressieve man te lopen maat hij heeft geen keus. Zijn tuig is vast in mijn hand. De man schreeuwt weer heel hard bij het passeren van een flat waaronder een sportschool staat. Ik blijf op een veilig afstand. De man verdwijnt in het gebied waar de sportparken zich bevinden. Hij verdwijnt in de donkerte. Ik krijg de gedachte om de politie te bellen maar zie er van af. Ik weet niet of de politie mijn melding serieus zou nemen. Ik weet ook niet of de man iemand iets aan zou doen. Misschien vecht hij alleen in zichzelf. En er zijn er zovelen die een gevecht in zichzelf voeren maar niet hardop schreeuwen. 

Met een nare smaak loop ik richting mijn huis. Dichtbij huis gaat de staart van de hond weer omhoog. Zijn oren strak en allert. Het lijkt of hij op twee poten wil lopen met een rechte rug. Zijn blik gericht naar de hemel waar de maan begint te schijnen. 

 

5. jan, 2015

'Kanker krijgen' is een botte pech...

Na het passeren van het eerste verkeerslicht vliegen twee zwarte raven bijna tegen de voorruit  van mijn auto aan. Een andere raaf vliegt de andere kant op. Op de grond liggen twee kadavers van twee konijnen. Ik mijd ze op het nippertje. Even verder bij de bocht naar de grote weg ligt weer een kadaver, weer van een konijn. Er zijn twee raven die proberen de auto's te mijden en stukjes van het nog verse vlees op te vissen met hun scherpe snavels. Ondanks het feit dat ik niet (bij)gelovig ben zeg ik  'o,o, als het maar verder goed gaat.'

Op A10 rijd ik zonder probleem maar let wel op de weg en hoop dat ik geen kadavers meer zou treffen. Na de zeeburg tunnel sta ik even vast, met nog honderden andere automobilisten die waarschijnlijk het niet fijn vinden om op de eerste werkdag stil te staan. Stilstaan in de file is beter dan als een kadaver op de autoweg te eindigen. Ik oefen geduld uit en tracht me te overtuigen dat ik geen haast heb en hoef me niet te haasten. Even verder lees ik op het elektronische informatiebord dat er een ernstig ongeluk is gebeurd en wordt aangeraden A1 en dan A9 te nemen. Naar Utrecht neem ik bijna altijd A1 en dan A27. In de verte tracht de zon op te komen. Een gevecht met de wolken levert mooie beelden op. Mijn iPhone trilt in mijn jaszak. Ik weet dat er geen bericht of inkomend gesprek is. Mijn iPhone wil fotograferen. Ik haal hem uit mijn jaszak en hij is gelukkig bij het zien van de zon en de wolken. Hij flitst een paar keer.

In het gebouw waar ik een afspraak heb is een feest. Oliebollen met thee en koffie. Ik neem een kopje thee en laat de oliebollen staan. De wensen voor het nieuwe jaar worden herhaald als een doorgedraaide plaat. Geen originele wensen. Geen originele gesprekken. Er vallen meer stiltes, dat valt me op. Als ik aan een collega naar een afwezige collega informeer vertelt hij dat het met die collega die afwezig is niet zo best gaat. Ik wil de status van 'niet zo best' willen weten. Het antwoord is koud, hard en vlijmscherp: 'de kanker is uitgezaaid, heeft zijn lever bereikt en misschien ook de longen.' 

Het kopje thee en ik kijken elkaar aan en besluiten om elkaar met rust te laten. Het geroezemoes die men kent uit de nieuwjaar-borrels en in dit geval nieuwjaar-oliebollen wordt gedempt. Het lijkt of ik over het geroezemoes het geluid van waterval krijg te horen. Mijn oren zijn in de war. Ik draai me om en zie wazig, zeer onscherp. Ik geloof niet dat ik ineens slechtziende word. 

De ernstig zieke collega is jonger dan ik, bijna tien jaar jonger. Kanker kent geen leeftijden. Kanker is selectief. Kanker is meedogenloos. 'Kanker krijgen' is een botte pech...

4. jan, 2015

Taboe doorbreken doe je niet zo...

Het is zaterdagavond. Het nieuwsuur interviewt Jan Siebelink, de schrijver die vele romans op zijn naam heeft. Een bekende en succesvolle schrijver. Het gaat o.a. over zijn laatste roman 'de blauwe nacht'. Het is een roman die alles omvattend zou zijn, een taboe doorbrekende roman die hij aanvankelijk na zijn dood wilde publiceren. Toch heeft hij voor zijn dood gepubliceerd en het werd hem bijna fataal, het werd de oorzaak van zijn "bijna" dood. Zijn hart was voor 30 seconde stil gestaan. 

In het interview kwam naar voren dat hij in de roman, net als zijn hoofdfiguur, een man is die vele vrouwen begeert en het bed mee deelt. Naast zijn vrouw heeft hij twee minnaressen. Tot hier vond ik dat voor een schrijver op leeftijd een rijke fantasie en misschien compensatie van zijn tanende libido. Maar én de hoofdpersonage én de schrijver zelf (zijn ook hetzelfde) vinden het normaal dat een vader zijn dochter mag biminnen en seks met haar bedrijven. Hij beweert hiermee op te komen voor vele vaders en dochters die insect met elkaar plegen en er plezier aan hebben. 

Dat mannen wanneer ze oud worden vieze gedachten krijgen mag maar alles heeft grenzen. En Jan Siebelink heeft een grens, de rode lijn gepasseerd. Ik vroeg me dus ook af of dit te maken heeft met zijn religieuze achtergrond, zijn christelijke opvoeding? Ik had ooit gelezen dat in bepaalde conservatieve religieuze gezinnen incest normaal is. Dat het een soort bescherming van de boze buiten wereld is. Ik weet ook dat er velen zijn die de islamitische profeet Mohammad beschuldigen van pedofilie omdat hij een meisje van 9 huwde. Maar ik weet dat de profeet niet met zijn dochter maar met de dochter van zijn vriend deed. En dat is weer een andere koek.

Ik heb niets tegen religies behalve respect en vooral bewondering voor mensen die in iets geloven. Maar die mensen blijven helaas in een wereld van fantasie, een wereld van een soort tekenfilm. Als ik de geestelijken beluister hoor ik altijd dat seks een grote rol speelt, in al zijn soorten en het de rode draad vormt. Ze zijn geobsedeerd door seks. Ik weet niet of dat uit impotentie komt of uit andere motieven. Met impotentie bedoel ik niet de seksuele impotentie. 

Even terug naar Siebelink. Hij las (tijdens het interview) een paar fragmenten voor waarin hij de liefde of het bedrijven van de liefde met zijn dochter beschreef. Ik vond het, afgezien van de verwerpelijke inhoud, niet sterk. Het is dan geen litteraire doorbrak. Ik moet bekennen dat ik geen boek van hem gelezen heb. En het interview met hem is voor mij voldoende om geen boek van hem aan te raken.

 

3. jan, 2015

Het syndroom dat iedereen mag hebben...

Er bestaan interessante syndromen, grappige syndromen. Jammer dat die zeldzaam zijn. Ik lees vanmorgen in dagblad Trouw een artikel over het zeldzame Foreign Accent Syndrome (FAS). Terwijl ik het lees komen vele herinneringen naar boven, grappige herinneringen. Eindelijk iets grappigs in deze donkere, winderige, natte en koude dagen waar het slecht nieuws domineert, de eerste viool speelt. De artikel van Marieke Kolkman begint zo: 'Het bestaat echt. Mensen die op een dag niet meer spreken zoals ze daarvoor deden, maar opeens een dik accent hebben uit een andere taal. krijgt de laatste tijd meer aandacht in de wetenschap.'

Dit begin brengt me meteen terug in de tijd. Ik ben in Bagdad. We, ik een een paar linkse studenten, ontmoeten een vriend van ons die een jaar in Frankrijk had doorgebracht, slechts één jaar. Hij spreekt Arabisch met een zwaar accent en mengt af en toe een woord dat Frans klinkt. We zijn onder de indruk. Ik, misschien ook ander studiegenoten, zijn jaloers. Hij maakt een verpletterende indruk op ons. Ik verdwaal met mijn gedachten en als ik alleen terugloop begin ik te twijfelen. Ik kan niet geloven dat iemand in een jaar zijn moedertaal niet zonder buitenlands accent kan spreken. Mijn twijfels komen door dat ik als Koerd al jaren in Bagdad was maar thuis sprak ik nooi Koerdisch met een Arabisch accent. Ik mengde mijn moedertaal met Arabische woorden maar dat accent, dat rare accent had ik niet. De volgende dag probeer ik mij verder te verdiepen in het Franse accent waar mijn studie genoot sprak. Ik kijk naar de tv die toen beheerst werd door de Egyptische series. En ik zie wat rand figuren het Arabisch met buitenlandse accenten spreken en dat is puur komisch bedoelt, bijna satire. Aha. Het kwartje valt. 

Jaren later als ik in Nederland terecht kom zie ik de Koerden, Marokkanen, Turken en andere buitenlanders die jaren hier wonen en bijna uitsluiten hun moedertaal spreken. Ze bakken er niets van, ze spreken de taal van het gastland niet of nauwelijks. Ik ben er dan van overtuigd wanneer die mensen met vakantie naar hun herkomstlanden teruggaan dan spreken ze hun moedertaal met een accent, met een zwaar accent. Een echtpaar dat in Nederland geen Nederlands kan spreken begint ineens in een Turks of Marokkaans dorp onderling Nederlands te spreken. Dat maakt natuurlijk indruk op de dorpelingen die nooit een buitenland hebben bezocht of een buitenlandse taal hebben gekend. 

Op een dag bij een cursus Nederlands vertelt een medecursist dat hij hoopt dat hij op een dag zal wakker worden, zijn moedertaal zou vergeten en uitsluitend de taal van het gastland zou spreken. Zijn wens komt diep uit zijn binnenste en maakt indruk op me. Ik begrijp zijn frustratie, de taal barrière voor iemand die na zijn vijftigste moest vluchten en een andere taal moest leren. 

Nu ik in de kennis gesteld word van dat grappige syndroom vind ik dat het als de oplossing kan fungeren voor vele etnische, sociale en discriminerende problemen. 

Je hoeft geen herseninfarct te krijgen, geen auto-ongeluk, geen heftige migraine aanval en je hoeft geen klap op je hoofd te krijgen om in de netten van dat syndroom te gaan verkeren. Je kunt het zelf doen. Een accent nadoen moet niet zo moeilijk zijn. Of heb ik geen gelijk?