29. aug, 2015

Vrachtwagen vol lijken aan het strand, tussen de golven

Ik kijk naar de golven. De golven zijn onvermoeibaar. Ze zijn rustig, voeren de tempo op en worden weer rustig. Ze deden dat miljoenen jaren geleden. Ze doen het nu nog steeds. Ze zullen het waarschijnlijk nog miljoenen jaren doen. Naar de golven kijken kan fijn zijn maar met de golven spelen kan misschien nog fijner zijn.
Ik kijk naar de golven van de Middellandse zee waar kinderen plezierkreten slaken. Plezierkreten die mijn gehoor ruw storen. Ik loop aan het strand waar ouders bezorgd of nonchalant hun kinderen al dan niet in de gaten houden. Waar sommigen zich in de zon laten bakken, anderen hun mooie lichamen tentoonstellen en anderen gluren.
Ik zit aan de goede kant van de zee. Aan de goede "oever", een van de kusten die toeristen trekt, uit de hele wereld. De kust waarnaar ook de anderen, de bewoners van het Midden-Oosten en Afrika er naar verlangen en soms pogingen doen het te bereiken wetende dat het hun laatste reis op de zee zou kunnen betekenen en het paradijs van Europa nooit zullen bereiken.
Ik zit naar de zee te kijken. Mijn blik gaat verder, veel verder. Zonder enkele moeite en in de snelheid van het licht komt aan in Oostenrijk, dichtbij Wenen. Ik zie een vrachtwagen aan de kant staan, van de autoweg. De autoweg die ik ooit heb gebruikt tijdens een vakantie vanuit Hongarije naar Nederland. De vrachtwagen die ik zie vervoert blijkbaar vleessoorten. Dat is aan de zijde van de wagen afgedrukt. Het is geen grote vrachtwagen. De vrachtwagen werd gebruikt als vervoermiddel voor illegale transport van vluchtelingen naar west Europa.
Ik sta in de zee. De golven slaan zacht en weer hard. Het zoutwater prikt mijn ogen, dringt zich in mijn oren en mijn keel kan illegale zoute spetters van golven niet tegenhouden. Ze wurmen zich in mijn slokdarm en kuch ze weer uit. Ik zwem tegen de golven, hou mijn adem vast en mijn ogen dicht. Ik kan het geen minuut volhouden. Snel haal ik mijn hoofd weer boven het zoute water. Ik voel het zachte zand onder mijn voeten, sta op en kijk naar het drukke "paradijselijke" strand.
Mijn blik vliegt weer, sneller dan het licht, naar de autoweg in Oostenrijk. De vrachtwagen vervoerde mensen uit Syrië die onderweg het leven verloren. Mijn gedacht worden onrustig. Mijn gedachten worden geteisterd door zichzelf, door de vragen die ze aan zichzelf stellen, door de beelden die ze creëeren. Sommige vragen zijn zelfs onbeschoft te noemen. Zoals: hadden die mensen in de vrachtwagen hun iPhone 6 niet bij zich, zo ja waarom hebben ze niet gebeld? Waren de batterijen leeg? Hadden ze geen bereik? Waren er mensen tussen de passagiers die weigerden de rode-kruis voedselpakken aan te nemen omdat het niet halal zou zijn? Wie ging eerst stikken? Hoe hebben de anderen dat ervaren. Hoe groot de paniek in die kist was, hun massagraf? Hebben ze ruzie gehad? Hebben ze gebeden? Naar welke God? Heeft geen God hen gehoord? Kon Hij niet helpen? Wie ging als laatste dood? Hoe beleefde hij/zij het? Waarom liet de chauffeur zijn vrachtwagen achter? Heeft hij het gebonk niet gehoord? Was hij bang? Belde hij zijn opdrachtgever wel? En wat zei die: 'Laten ze stikken'?
Bij die vraag gingen mijn gedachten verder terug in de tijd, naar de jaren tachtig van de vorige eeuw. Onder de naam Anfaal liet Saddam Hussein honderduizenden Koerden naar de woestijn van Irak transporteren om ze daar in massagraven te dumpen. Mensen werden gepropt in vrachtwagens en bussen zonder ramen en zonder lucht. Wanneer ze na een rit van een lange dag in de hitte aankwamen waren de mensen in lijken veranderd.
Ik spoel het zand van mijn voeten af, zet mijn hoed op mijn hoofd, mijn zonnebril op mijn neus en verlaat het strand.